DOELEN TIJDENS DE GIWW
Krachtige leer- en leefomgeving
Tijdens de GiWW werd een krachtige leeromgeving opgebouwd. De leerlingen konden veel zelf ontdekken, zelf waarnemen en doen (exploreren). De instructie was miminiem en werd - indien nodig - meestal gegeven door de monitoren van LPM. Er werd ook gewerkt aan een krachtige leefomgeving. De kinderen leerden samenwerken, er werd bewust gekozen om de twee klassen zoveel mogelijk te mengen, er was aandacht voor kinderen met heimwee,...Kortom, op verschillende manieren werd aandacht besteed aan het welzijn van de leerlingen. Een overzicht van de doelen waaraan gewerkt werd.
WERO
0.1. Kinderen willen meer te weten komen over de wereld in al z’n dimensies, hier en elders, vroeger en nu. (*)
0.5. Kinderen werken samen. (*)
0.13. Kinderen kunnen informatiebronnen op een doeltreffende manier hanteren. (*)
0.15. Kinderen kunnen verslag uitbrengen over hun bevindingen.
3.1. Kinderen zijn gevoelig voor en genieten van de muzische expressie in hun omgeving.
3.2. Kinderen merken verschillende schoonheidsaspecten op in hun omgeving.
4.1. Kinderen ontwikkelen een gedifferentieerd beeld van zichzelf.
4.2. Kinderen ontwikkelen vertrouwen in eigen mogelijkheden (*)
4.7. Kinderen kunnen respect en waardering opbrengen (*)
4.9. Kinderen kunnen leiding volgen of meewerken. (*)
4.10. Kinderen kunnen leiding geven. (*)
4.12. Kinderen kunnen hulp vragen en zorg aanvaarden. (*)
5.6 Kinderen zien in dat samenleven het naleven van allerhande omgangsvormen, leefregels en afspraken veronderstelt en
kunnen zich daaraan houden. (*)
5.9. Kinderen beseffen dat ze door verkeersregels strikt toe te passen zichzelf en anderen beschermen en ze handelen daarnaar.
6.8 Kinderen zien in dat in hun omgeving verschillende informatieverwerkende toestellen voorkomen, waarvan ze er enkele
kunnen instellen en/of bedienen.
7.1. Kinderen genieten van hun aanwezigheid in de natuur en van de wisseling der seizoenen en uiten dat op diverse manieren.
7.18. Kinderen gaan op hun niveau zorgzaam om met hun milieu.
8.14 Kinderen beseffen dat er naast een heden, ook een verleden en een toekomst zijn. (*)
8.15 Kinderen zien in dat er verbanden zijn tussen een historisch verschijnsel en de tijdsomstandigheden.
8.16 Kinderen beseffen dat kennis nemen van het verleden altijd gebeurt vanuit bronnen die vaak onvolledig of beperkt zijn.
9.2. Kinderen kunnen illustreren en herkennen dat de beleving van eenzelfde (meet)ruimte subjectief is.
9.4. Kinderen dragen mee zorg voor de ruimten waarin ze verblijven.
9.6. Kinderen kunnen een omgeving typeren als overwegend landelijk, stedelijk, toeristisch en/of industrieel. (*)
9.8. Kinderen kunnen zich vlot in de ruimte oriënteren.
9.9. Kinderen kunnen gebruik maken van diverse voorstellingen van de ruimte.
9.10. Kinderen kunnen plaatsen en gebeurtenissen waar ze kennis mee maken vlot op een passende kaart of plattegrond
terugvinden.
9.12 Kinderen herkennen en interpreteren op een daarvoor geschikte plattegrond en/of kaart typische patronen in ruimtelijke
spreiding.
9.13 Kinderen ontdekken voor de eigen streek en twee andere streken in België dat natuurlijke en/of historische gegevens en
elementen van de plaatselijke samenleving het uitzicht en/of de inrichting beïnvloeden. (*)
GODSDIENST
Kinderen ontdekken hoe een verscheidenheid aan godsdiensten en levensbeschouwingen aan het leven van mensen zin wil geven.
K.: - op zoek gaan naar tekenen van aanwezigheid van andere geloofsgemeenschappen in hun omgeving en er zich over
informeren.
- kritisch respect opbrengen voor de bewogenheid waarmee mensen hun godsdienst of levensbeschouwing beleven
- verwoorden wat hen aanspreekt en wat ze vreemd vinden in godsdiensten en levensbeschouwingen.
U: - de beleving en enkele rituelen van andere godsdiensten en levensbeschouwingen verkennen.
WISKUNDE
MR82 tabellen (dienstregeling spoorwegen) lezen en correct interpreteren.
MK7 de relaties leggen tussen driedimensionale situaties en hun voorstellingen om zich te oriënteren in de ruimte met:
a) plattegronden;
b) kaarten
MK8 pictogrammen die onder meer een richting aanduiden , lezen en gebruiken.
NEDERLANDS
Tb. 17.1 Nadenken over de structuur van teksten.
Tb. 18.3 Nadenken over de lay-out van een tekst.
Str. 5.2 Het schrijfdoel bepalen.
Str. 6.2 Materiaal verzamelen in functie van het schrijfdoel en in functie van de lezer door het stellen van vragen, oproepen van
voorkennis, …
Str. 6.3 Materiaal selecteren in functie van het schrijfdoel en in functie van de lezer.
Str. 8.1 De inhoud van wat ze schrijven beoordelen en eventueel verbeteren.
Str. 8.2 De vorm en formulering van wat ze schrijven beoordelen en eventueel verbeteren.
Str. 8.4 Nagaan of de toegepaste schrijfstrategieën bijdragen tot het bereiken van het doel.
Ic. 3.3 Gelijkenissen en verschillen ontdekken tussen de eigen taal en vreemde talen.
Ic. 3.4 Een positieve houding aannemen ten aanzien van andere talen of taalvariëteiten.
FRANS
S 5 De leerlingen maken gebruik van elementaire omgangsvormen en beleefdheidsformules.
S 6.1 Het spreekdoel bepalen.
S 6.2 Een beroep doen op hun voorkennis om zich op de spreektaak te oriënteren door na te gaan wat ze al over het onderwerp
gelezen, gehoord en geleerd hebben.
S 6.3 Gebruik maken van ondersteunende lichaamstaal.
S 7 De leerlingen durven een boodschap in het Frans formuleren.
S 8 De leerlingen streven naar correct en verzorgd taalgebruik
MI 4 De leerlingen durven in het Frans een gesprek te voeren.
MI 5 De leerlingen streven naar correct en verzorgd taalgebruik.
DO1.1 Groeten en afscheid nemen
DO1.14 Iemand bedanken
DO1.25 De weg tonen/vragen
DO1.26 Begrijpen, vragen, meedelen waar iets is of plaatsvindt.
DO 5.1 Ze maken gebruik van eenvoudige bevestigende, ontkennende en vragende zinnen.
LICHAMELIJKE OPVOEDING
MC1 Zelfredzaam functioneren in kindgerichte bewegingssituaties.
MC1.1 De leerlingen selecteren de belangrijkste zintuiglijke impulsen in een bewegingscontext om een adequaat
bewegingsantwoord te selectern: veranderende positionering van lichaamsdelen aanvoelen en verwoorden.
MC2.1 De leerlingen voelen lichaamsdelen en lichaamsbegrenzingen aan en gaan er gepast mee om.
MC5.6 De leerlingenstellen zichzelf vragen over hun aanpak vóór, tijdens en na het oplossen van een bewegingsprobleem en
sturen op basis hiervan hun aanpak bij.
MC5.8 De leerlingen bieden aangepaste hulp in veilige bewegingssituaties.
MC6.14 De leerlingen dragen en/of verplaatsen het eigen lichaamsgewicht in diverse hangposities.
MC6.30 De leerlingen vinden voldoende grip en steun op steunpunten of steunvlakken die het materiaal biedt, om zich te
verplaatsen over verschillende stabiele of onstabiele kruip- en klautervlakken
MC6.31 De leerlingen maken zelf voldoende grip en steun om zich te verplaatsen in een touw.
GVL2.4 De leerlingen gaan veilig en verantwoord om met bewegingsmaterialen.
GVL2.5 De leerlingen handelen volgens veiligheidsafspraken en –regels.
GVL3.2 De leerlingen ontwikkelen voldoende kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie, evenwicht en spierspanning.
GVL5.1 De leerlingen beleven voldoening aan bewegen in openlucht.
GVL5.2 De leerlingen bewegen op een aangepaste manier in de vrije natuur
ZC1.3 De leerlingen durven de eigen bewegingsvormen en behendigheden tonen.
ZC1.5 De leerlingen zijn bereid een opdracht vol te houden en af te werken.
SF1.4 De leerlingen schatten de eigen inspanning en die van anderen juist in en waarderen die.
SF1.5 De leerlingen passen hun handelen aan in functie van de veiligheid en vermogens van anderen.
SF2.3 De leerlingen durven hulp vragen en willen hulp aanvaarden.
MEDIA
O1.5 Gebruiksvriendelijke apparatuur kunnen bedienen om toegang te krijgen tot informatie.
O1.6 In bronnenmateriaal informatie opzoeken en kiezen die past bij een specifieke vraag of opdracht.
Tijdens de GiWW werd een krachtige leeromgeving opgebouwd. De leerlingen konden veel zelf ontdekken, zelf waarnemen en doen (exploreren). De instructie was miminiem en werd - indien nodig - meestal gegeven door de monitoren van LPM. Er werd ook gewerkt aan een krachtige leefomgeving. De kinderen leerden samenwerken, er werd bewust gekozen om de twee klassen zoveel mogelijk te mengen, er was aandacht voor kinderen met heimwee,...Kortom, op verschillende manieren werd aandacht besteed aan het welzijn van de leerlingen. Een overzicht van de doelen waaraan gewerkt werd.
WERO
0.1. Kinderen willen meer te weten komen over de wereld in al z’n dimensies, hier en elders, vroeger en nu. (*)
0.5. Kinderen werken samen. (*)
0.13. Kinderen kunnen informatiebronnen op een doeltreffende manier hanteren. (*)
0.15. Kinderen kunnen verslag uitbrengen over hun bevindingen.
3.1. Kinderen zijn gevoelig voor en genieten van de muzische expressie in hun omgeving.
3.2. Kinderen merken verschillende schoonheidsaspecten op in hun omgeving.
4.1. Kinderen ontwikkelen een gedifferentieerd beeld van zichzelf.
4.2. Kinderen ontwikkelen vertrouwen in eigen mogelijkheden (*)
4.7. Kinderen kunnen respect en waardering opbrengen (*)
4.9. Kinderen kunnen leiding volgen of meewerken. (*)
4.10. Kinderen kunnen leiding geven. (*)
4.12. Kinderen kunnen hulp vragen en zorg aanvaarden. (*)
5.6 Kinderen zien in dat samenleven het naleven van allerhande omgangsvormen, leefregels en afspraken veronderstelt en
kunnen zich daaraan houden. (*)
5.9. Kinderen beseffen dat ze door verkeersregels strikt toe te passen zichzelf en anderen beschermen en ze handelen daarnaar.
6.8 Kinderen zien in dat in hun omgeving verschillende informatieverwerkende toestellen voorkomen, waarvan ze er enkele
kunnen instellen en/of bedienen.
7.1. Kinderen genieten van hun aanwezigheid in de natuur en van de wisseling der seizoenen en uiten dat op diverse manieren.
7.18. Kinderen gaan op hun niveau zorgzaam om met hun milieu.
8.14 Kinderen beseffen dat er naast een heden, ook een verleden en een toekomst zijn. (*)
8.15 Kinderen zien in dat er verbanden zijn tussen een historisch verschijnsel en de tijdsomstandigheden.
8.16 Kinderen beseffen dat kennis nemen van het verleden altijd gebeurt vanuit bronnen die vaak onvolledig of beperkt zijn.
9.2. Kinderen kunnen illustreren en herkennen dat de beleving van eenzelfde (meet)ruimte subjectief is.
9.4. Kinderen dragen mee zorg voor de ruimten waarin ze verblijven.
9.6. Kinderen kunnen een omgeving typeren als overwegend landelijk, stedelijk, toeristisch en/of industrieel. (*)
9.8. Kinderen kunnen zich vlot in de ruimte oriënteren.
9.9. Kinderen kunnen gebruik maken van diverse voorstellingen van de ruimte.
9.10. Kinderen kunnen plaatsen en gebeurtenissen waar ze kennis mee maken vlot op een passende kaart of plattegrond
terugvinden.
9.12 Kinderen herkennen en interpreteren op een daarvoor geschikte plattegrond en/of kaart typische patronen in ruimtelijke
spreiding.
9.13 Kinderen ontdekken voor de eigen streek en twee andere streken in België dat natuurlijke en/of historische gegevens en
elementen van de plaatselijke samenleving het uitzicht en/of de inrichting beïnvloeden. (*)
GODSDIENST
Kinderen ontdekken hoe een verscheidenheid aan godsdiensten en levensbeschouwingen aan het leven van mensen zin wil geven.
K.: - op zoek gaan naar tekenen van aanwezigheid van andere geloofsgemeenschappen in hun omgeving en er zich over
informeren.
- kritisch respect opbrengen voor de bewogenheid waarmee mensen hun godsdienst of levensbeschouwing beleven
- verwoorden wat hen aanspreekt en wat ze vreemd vinden in godsdiensten en levensbeschouwingen.
U: - de beleving en enkele rituelen van andere godsdiensten en levensbeschouwingen verkennen.
WISKUNDE
MR82 tabellen (dienstregeling spoorwegen) lezen en correct interpreteren.
MK7 de relaties leggen tussen driedimensionale situaties en hun voorstellingen om zich te oriënteren in de ruimte met:
a) plattegronden;
b) kaarten
MK8 pictogrammen die onder meer een richting aanduiden , lezen en gebruiken.
NEDERLANDS
Tb. 17.1 Nadenken over de structuur van teksten.
Tb. 18.3 Nadenken over de lay-out van een tekst.
Str. 5.2 Het schrijfdoel bepalen.
Str. 6.2 Materiaal verzamelen in functie van het schrijfdoel en in functie van de lezer door het stellen van vragen, oproepen van
voorkennis, …
Str. 6.3 Materiaal selecteren in functie van het schrijfdoel en in functie van de lezer.
Str. 8.1 De inhoud van wat ze schrijven beoordelen en eventueel verbeteren.
Str. 8.2 De vorm en formulering van wat ze schrijven beoordelen en eventueel verbeteren.
Str. 8.4 Nagaan of de toegepaste schrijfstrategieën bijdragen tot het bereiken van het doel.
Ic. 3.3 Gelijkenissen en verschillen ontdekken tussen de eigen taal en vreemde talen.
Ic. 3.4 Een positieve houding aannemen ten aanzien van andere talen of taalvariëteiten.
FRANS
S 5 De leerlingen maken gebruik van elementaire omgangsvormen en beleefdheidsformules.
S 6.1 Het spreekdoel bepalen.
S 6.2 Een beroep doen op hun voorkennis om zich op de spreektaak te oriënteren door na te gaan wat ze al over het onderwerp
gelezen, gehoord en geleerd hebben.
S 6.3 Gebruik maken van ondersteunende lichaamstaal.
S 7 De leerlingen durven een boodschap in het Frans formuleren.
S 8 De leerlingen streven naar correct en verzorgd taalgebruik
MI 4 De leerlingen durven in het Frans een gesprek te voeren.
MI 5 De leerlingen streven naar correct en verzorgd taalgebruik.
DO1.1 Groeten en afscheid nemen
DO1.14 Iemand bedanken
DO1.25 De weg tonen/vragen
DO1.26 Begrijpen, vragen, meedelen waar iets is of plaatsvindt.
DO 5.1 Ze maken gebruik van eenvoudige bevestigende, ontkennende en vragende zinnen.
LICHAMELIJKE OPVOEDING
MC1 Zelfredzaam functioneren in kindgerichte bewegingssituaties.
MC1.1 De leerlingen selecteren de belangrijkste zintuiglijke impulsen in een bewegingscontext om een adequaat
bewegingsantwoord te selectern: veranderende positionering van lichaamsdelen aanvoelen en verwoorden.
MC2.1 De leerlingen voelen lichaamsdelen en lichaamsbegrenzingen aan en gaan er gepast mee om.
MC5.6 De leerlingenstellen zichzelf vragen over hun aanpak vóór, tijdens en na het oplossen van een bewegingsprobleem en
sturen op basis hiervan hun aanpak bij.
MC5.8 De leerlingen bieden aangepaste hulp in veilige bewegingssituaties.
MC6.14 De leerlingen dragen en/of verplaatsen het eigen lichaamsgewicht in diverse hangposities.
MC6.30 De leerlingen vinden voldoende grip en steun op steunpunten of steunvlakken die het materiaal biedt, om zich te
verplaatsen over verschillende stabiele of onstabiele kruip- en klautervlakken
MC6.31 De leerlingen maken zelf voldoende grip en steun om zich te verplaatsen in een touw.
GVL2.4 De leerlingen gaan veilig en verantwoord om met bewegingsmaterialen.
GVL2.5 De leerlingen handelen volgens veiligheidsafspraken en –regels.
GVL3.2 De leerlingen ontwikkelen voldoende kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie, evenwicht en spierspanning.
GVL5.1 De leerlingen beleven voldoening aan bewegen in openlucht.
GVL5.2 De leerlingen bewegen op een aangepaste manier in de vrije natuur
ZC1.3 De leerlingen durven de eigen bewegingsvormen en behendigheden tonen.
ZC1.5 De leerlingen zijn bereid een opdracht vol te houden en af te werken.
SF1.4 De leerlingen schatten de eigen inspanning en die van anderen juist in en waarderen die.
SF1.5 De leerlingen passen hun handelen aan in functie van de veiligheid en vermogens van anderen.
SF2.3 De leerlingen durven hulp vragen en willen hulp aanvaarden.
MEDIA
O1.5 Gebruiksvriendelijke apparatuur kunnen bedienen om toegang te krijgen tot informatie.
O1.6 In bronnenmateriaal informatie opzoeken en kiezen die past bij een specifieke vraag of opdracht.